Uitgangspunt achter de decentralisaties blijkt niet te werken

Geen plek op de tribune

Op 10 december was ik bij het debat over het VN-verdrag handicap in de Tweede Kamer. Gezien het aantal Kamerleden dat aanwezig was van de Kamercommissie van VWS leek het alsof het hele vraagstuk over gelijke behandeling van mensen met een handicap enkel en alleen uit zorg zou bestaan. Op verzoek van Lisa Westerveld was ook de Staatssecretaris van SZW aanwezig in het debat. Aan het eind kon hij nog een paar vragen beantwoorden, maar verder leek dit toch meer op een VWS (zorg-)debat. Ook bleek tijdens dit debat dat zowel de Bewindslieden als de Kamerleden toegankelijkheid en gelijke behandeling allemaal heel erg belangrijk vinden, maar nieuwe maatregelen om de zaken anders aan te pakken, werden eigenlijk niet genomen. Tekenend voor die situatie was dat van de vele bezoekers in rolstoel er maar twee personen konden plaatsnemen op de publieke tribune, meer toegankelijkheid biedt de huidige Tweede Kamer niet. Staatssecretaris Vicky Maeijer beloofde dat ‘ze hard aan de opdracht van het VN protocol  zou werken’ maar een ambtelijke aanjager had ze niet nodig, zij zou de andere ministeries op dit punt wel aanjagen in de komende jaren.

De rechtsongelijkheid
Een punt dat terecht besproken werd, is de rechtsongelijkheid die is ontstaan door de decentralisaties. Dat mensen met een beperking daardoor op een gelijkwaardige manier kunnen deelnemen aan de samenleving (waar het VN-verdrag toe opdraagt) is een groot probleem. De verschillen tussen de gemeenten zijn groot en daarom hangt het af van de plaats waar je woont, hoe je door de gemeente wordt ondersteund en blijkt toegang tot zorg en arbeid allang niet meer een recht en armoede steeds vaker een feit. Het antwoord op dit probleem heeft de VWS-woordvoerder niet;  ‘Dat hebben wij met dit kabinet niet bedacht en we moeten roeien met de riemen die we hebben’, zegt ze.

Laten we eens terugkijken naar wie dat ook al weer bedacht hebben. De Participatiewet kwam met de wet Werken naar vermogen en de wet Banenafspraak uiteindelijk pas in 2015 tot uitvoering. In mijn eerste boek ‘De realiteit van de Participatiewet’ zal ik daar verder op ingaan. Maar in het kort was de gedachte achter de decentralisaties dat de uitvoering van het Sociaal Domein door de lokale overheid goedkoper zou worden, doordat de gemeenten dichter bij hun inwoners staan waardoor zij beter maatwerk konden bieden en daardoor beter gebruik gemaakt kon worden van de eigen kracht en het netwerk van de inwoners zelf. Dit betrof zowel de Jeugdzorg als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en ook Werk en Inkomen (de Bijstand). Mede daardoor kwam de Wajong voor jong gehandicapten met gedeeltelijk arbeidsvermogen te vervallen en kwamen mensen die werkeloos waren met een ziekte of handicap vanaf jonge leeftijd, of met een inkomen onder het sociaal minimum in de Bijstand terecht, met alle strenge en controlerende wet- en regelgeving die bij de Bijstand hoort. De toegang tot de Sociale werkvoorziening voor nieuwe kandidaten werd gesloten maar mensen die toch deze vorm van werk nodig hadden, konden het wel tegen de laagst mogelijke betaling (het wettelijk minimumloon) uitvoeren. Onderzoeken of de stap naar een betaalde baan gemaakt kan worden hoort sinds de Participatiewet bij de opdracht vanuit het rijk voor de gemeenten. Door al deze mensen zo veel mogelijk aan het werk te helpen, zouden de sociale uitgaven minder worden, was de gedachte. De gemeente die zo dicht bij haar inwoner staat, kan daarbij de juiste begeleiding en maatwerk bieden en de verschillende sociale ondernemingen plaatselijk met elkaar samenwerken, was de gedachte.

Maar is dat wel zo? Ervaart de uitkeringsgerechtigde in de gemeente ook meer maatwerk, kent de gemeente de meeste inwoners wel persoonlijk en krijgen ze van de gemeente wat zij nodig hebben, om hen als het ware in hun kracht te zetten? Dat is voor mij de grote vraag na 10 jaar Participatiewet. Door mijn onderzoek in de afgelopen jaren heb ik wel ontdekt dat dit antwoord niet eenduidig is. Daar hebben we het weer, iedere gemeente is verschillend en daarom zijn de resultaten ook zo verschillend, wat heeft gezorgd voor die rechtsongelijkheid. Omdat de gemeente zelf mag kiezen wat zij doen met hun subsidie vanuit den Haag, kan het dus ‘zowel vriezen als dooien’ als het gaat om de ondersteuning en het maatwerk dat je ontvangt. Volgens Jan-Kees Helderman van de Radboud universiteit zijn de gemeenten sinds de komst van de Participatiewet van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam gegaan. Maar ondanks dat wordt er nog te weinig gedaan met wat er in de afgelopen jaren geleerd is. Volgens Divosa is de gedachte ook dat er te weinig budget is voor keuzes die de dienstverlening bevorderen om daarvoor in opdracht van het ministerie verplicht uit te moeten te moeten voeren zonder dat ze daar extra geld bij krijgen.

Uitdagingen in het sociaal domein
Een onderzoek dat deels aantoont dat -maatwerk bieden en keuzes maken die specifiek passen bij de inwoners nog niet zo eenvoudig is-, is een onderzoek van het SCP in maart 2022  en heet ‘Uitdagingen in het sociaal domein – Gemeentebesturen aan zet’. Daarin wordt de zorgvuldige afweging beschreven tussen de menselijke maat toepassen en het voorkomen van willekeur. Het gemeentelijke beleid zou de behoeften van de burger centraal moeten stellen, maar hoe doe je dat, als er zo veel regelingen en verantwoordelijkheden zijn die de gemeenten ineens op hun bordje kregen? Regelingen die op bepaalde vlakken elkaar juist raken, maar toch weer zijn ondergebracht in aparte afdelingen en gescheiden financiële potjes. De verschillende professionals mogen dan wel dicht bij elkaar in de buurt werken, maar hoe moet je die integraal laten samenwerken als er niet 1 vaste contactpersoon is voor 1 hulpvrager? Omdat al deze dingen de decentralisaties en de uitvoering van de Participatiewet zo ingewikkeld maken, is de keuze om liever voor eenvoudige en makkelijker oplosbare keuzes te gaan, snel gemaakt. Onder druk ga duik je eerder terug in de oude patronen dan te gaan kijken hoe het efficiënter kan, laat staan op individuele basis. Gemeenten vinden het lastig om te weten aan welke knoppen men moet  draaien om mensen met een kwetsbare positie te ondersteunen.

Er wordt een tegenstelling ervaren tussen de uitgangspunten van de wetgever en de ervaring in de praktijk als het gaat om de eigen kracht vanuit de samenleving. Ook lijkt de ruimte voor eigen beleidskeuzes voor gemeenten beperkt en gemeenten lijken ook minder ruimte te nemen dan wat binnen de landelijke kaders mogelijk is. Uit wetsevaluaties blijkt dat niet alle groepen binnen het sociaal domein goed worden geholpen. Mensen met een complexe zorgvraag of mensen met een arbeidsbeperking die moeilijk bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen, lijken buiten de boot te vallen. Door gebrek aan geld, tijd en mankracht wordt gekozen om de eenvoudigere problemen van burgers eerder op  te lossen. Een lastige keuze is daarbij of je zo veel mogelijk mensen wilt helpen of dat je mensen helpt op een manier dat zij zo veel mogelijk persoonlijk maatwerk krijgen. Tegelijkertijd allebei goed doen, lijkt in de praktijk niet mogelijk. Niet iedereen in de samenleving heeft eigen kracht waar je een beroep op kunt doen of weet voldoende wat zij zelf nodig hebben en ook niet iedereen heeft vrienden, familie of buren waar zij een beroep op kunnen doen.
Voor het vergroten van de deelname aan de arbeidsmarkt ligt de verantwoordelijkheid natuurlijk niet alleen bij de gemeenten maar ook bij de werkgevers om mensen met een beperking in dienst te willen nemen en bij de mensen zelf om deze stap te kunnen en durven maken. De onzekerheid over de financiële gevolgen voor individuen aan het eind van het jaar is een drempel die men vaak niet durft te nemen in de keuze om te gaan participeren in een betaalde baan. Zo lang er vanuit gemeenten niet voorzien wordt in de behoefte om ondersteuning te krijgen bij het inzichtelijk maken van de financiële mogelijkheden en consequenties met de investering die daarbij hoort, zullen vele uitkeringen doorbetaald moeten worden, waar mensen graag vanaf hadden gewild. Er zijn ook mensen die de weg naar ondersteuning niet weten te vinden door gebrek aan voldoende en duidelijke informatie en na de decentralisaties is het systeem alleen maar ingewikkelder geworden. De beeldvorming in de samenleving is dikwijls nog niet inclusief waardoor mensen met allerhande talenten en beperkingen niet voldoende de kans krijgen om zich op een bij hen passende manier te ontwikkelen.

Dat zijn best heftige conclusies die ik uit dit rapport en mijn eigen onderzoek kan halen. Wat zeggen de mensen die zelf door hun persoonlijke situatie van de gemeente afhankelijk zijn geworden? In het onderzoek naar vertrouwen in de overheid dat ik in de afgelopen jaren heb gedaan, blijkt dat maatwerk juist iets is wat de meeste mensen nog missen. Zij ervaren dat het meer gaat om de regeltjes, waarbij de manier waarop men controlerend wordt aangesproken veel doet met de Bijstandsgerechtigden. Uitspraken als: ‘ik heb het gevoel dat ik bij voorbaat als een crimineel word behandeld’ kom ik in mijn onderzoek dan ook meerdere malen tegen. Regelingen waardoor mensen ervaren echt maatwerk te krijgen, is het sociale vangnet waardoor ze de uitkering ontvangen en de loonkostensubsidie die hun werkgever ontvangt, waardoor zij het gevoel hebben dat ze hun baan kunnen behouden. Verder valt het op dat een groot aantal respondenten zegt geen enkele vorm van maatwerk te ontvangen, dat zij het vooral zelf uit moeten zoeken en geen ondersteuning krijgen bij het vinden van een passende baan of plek in de maatschappij. Ze voelen zich aan hun lot overgelaten. Een enkele keer vertelt een respondent dat er met inlevingsvermogen naar hen geluisterd is om passend werk te vinden maar in de meeste gevallen klaagt men dat de regelingen te ingewikkeld zijn, de onnodige bureaucratie geeft hen het gevoel ‘een nummer te zijn’ waarin zij te weinig aandacht krijgen omdat het voor de gemeente te duur is. Hoewel ik dit onderwerp in de komende tijd nog verder wil uitvragen, krijg ik de indruk dat de gedachte achter de decentralisaties in de praktijk heel anders heeft uitgepakt. Wordt het tijd voor een compleet nieuw sociaal stelsel dat eenvoudiger is en bovendien mensen zekerheid geeft dat zij aan het eind van de maand of van het jaar er financieel echt meer aan overhouden door betaald werk te doen? Hoeveel jaar moeten we wachten voordat het toeslagenstelsel wordt veranderd of welke nieuwe wet gaat ervoor zorgen dat de uitkeringsgerechtigde er onderaan de streep meer aan overhoudt om meer uren betaald te gaan werken? Ook hierin is het antwoord niet eenvoudig, in bepaalde gevallen loont het om te gaan werken en in andere gevallen niet. Soms wordt gezegd dat met een baan van minimaal 24 uur per week je volledig uit de bijstand kunt komen of dat het alleen een kwestie is van de toeslagen die je kwijtraakt, maar ook deze vraag heeft helaas geen eenduidig antwoord, want soms verschilt het per persoon. Het bufferbudget van de Participatiewet in balans zou een uitkomst kunnen bieden, mits dit eenduidig voor iedereen op de zelfde wijze geldt en daar niet steeds weer nieuwe voorwaarden aan gehangen worden of in verschillende gemeenten verschillend toegepast zal worden. Als een nieuw sociaal stelsel de inwoner en uitkeringsgerechtigde meer centraal stelt, zullen de resultaten van de Participatiewet hoogst waarschijnlijk echt beter uitpakken. De wetgeving eenvoudiger maken door een paar kleine aanpassingen, zal door de burger waarschijnlijk niet als eenvoudiger worden ervaren.